
Het nichtje van Blauwbaard
Ik ben het nichtje van blauwbaard. Mijn oom is dood. Hij stierf omdat hij nooit de juiste vrouw vond. Een vrouw die accepteerde dat er een geheimpje was dat hij voor zichzelf wilde houden. Toch neem ik het de vrouwen uit zijn leven niet kwalijk. Hij had er namelijk ook voor kunnen kiezen de vrouwen te vertrouwen, misschien was er één geweest die zijn donkere kant kan had kunnen accepteren. Mijn oom had namelijk zoveel te geven. Zijn landerijen, zijn goud, zijn kasteel, zijn liefde en zijn hart. Hij wilde die alles geven op dat ene kamertje na.
Ik heb ook een kasteel, landerijen, mooie jurken, paarden, knechten en liefde om te geven en te delen. En natuurlijk nog dat vermaledijde kasteel van mijn oom. Er zijn minnaars genoeg om dit mee te delen. Prinsen van heinde en verre komen mij het hof maken. Af en toe is er eentje met wie ik mijn lichaam deel. Als vrouw heb je natuurlijk ook zo je behoeftes. Altijd komt echter het moment dat ik ze mijn kerkers en mijn torenkamer moet laten zien. Er liggen geen lijken in zoals bij mijn oom, maar ze zijn wel duister. De kerkers zijn vol met martelwerktuigen die mij doen denken aan mijn voorvaderen. De torenkamer is mijn meest duistere domein. Er liggen een paar schedels gevonden in het bos. Er staat een spijkerbed door mijn oom meegenomen van zijn reis. Een spinnenwiel, gekregen van mijn nicht Roos maakt het interieur compleet.
Ik maak mijn domein weinig schoon. Spinnenwebben zijn er als versieringen. Natuurlijk staat er ook de zwarte kookpot om hete pek te maken voor aanvallers van het kasteel. De stoere, sterke aanvallers die mijn kasteel zouden kunnen veroveren, ze zijn er nauwelijks meer in deze tijd. Ik verlang wel eens naar een man die mij komt schaken, maar ook die mannen bestaan nauwelijks meer.
Mijn minnaars kunnen niet tegen deze donkere ruimtes, al heb ik ze bijna allemaal weggestuurd voordat de tijd kwam dit met ze te delen.
De eerste twee die ik het liet zien rende heel ver weg. Ik heb nooit meer iets van hen gehoord. Het schijnt dat één van de twee het grote meer is ingelopen en nooit meer is teruggekeerd.
De derde was anders. Ik heb lang geaarzeld voor ik iets losliet. Toen ik eindelijk over de twee eerdere minnaars vertelde, glimlachte hij. “Ik ben anders” vertelde hij mij. Hij bleef zeggen dat hij zou wachten, totdat ik er klaar voor zou zijn. Ik was bang dat ook hij zou wegrennen en daarom stelde ik het steeds maar uit, maar hij wachtte geduldig. Geduldige mannen zijn ontzettend sexy en mijn vertrouwen groeide in hem.
Op een dag durfde ik hem eindelijk mijn kerkers en torenkamer te laten zien. Zijn reactie was geweldig. Hij was niet bang. Toen we mijn torenkamer verlieten kuste hij mij op mijn voorhoofd en bedankte mij voor mijn vertrouwen in hem. Ik was zo gelukkig. Die nacht, toen we samen waren was zo vol passie. De mooiste nacht uit mijn leven. Ik heb me helemaal aan hem gegeven. Er volgde een gelukkige tijd, die we samen doorbrachten. Ik had steeds minder de behoefte mezelf op te sluiten in mijn torenkamer.
Op een dag had hij een verassing. Hij nam me mee naar mijn torenkamer. Ik was er weken niet geweest. Het leek me fijn er samen met hem naar toe te gaan. Ik schrok toen ik binnen kwam. Het was verschrikkelijk.
Op het spijkerbed had hij een bloemetjes matras gelegd. Hij had de kandelaars vervangen door olielampen. Het spinnenwiel had hij geverfd in een foei lelijke, vrolijke kleur en de pekketel gevuld met water en waterlelies. Hij had zelfs de spinnenwebben weggehaald.
Mijn kamer, mijn dierbare duistere torenkamer was weg. Er was niets meer over van mijn domein.
Trots stond hij daar, wachtend op een dankbaar complimentje. Hij wachtte op een glimlach van mij, of misschien zelf op een omhelzing.
Mijn wereld stortte in. Ik haat hem nog steeds.
Soms breng ik hem nu zelf zijn maaltijd. Hij snapt nog steeds niet wat hij heeft gedaan. Hij vraagt het mij elke keer. “Ik wilde alleen maar helpen” fluistert hij dan. Soms schreeuwt hij tegen me dat ik een heks ben of een wanhopig geval. Ik zal het hem niet uitleggen, hij is er te stom voor. Hij zit prima in de kerker.
Vanaf nu zal ik nooit een man meer geven dan mijn bed en mijn lichaam.

